Kroegen, herbergen en jeneverhuizen in Vlaanderen tijdens het Oostenrijks bewind 

Het eerste deel nog niet gelezen? klink dan snel op DEEL 1

Deel 2

De dorpsherberg

Het edict van 1779 was niet het eerste van zijn soort. Al sinds de zestiende eeuw verschenen periodiek edicten die tot doel hadden het aantal herbergen aan banden te leggen. In de achttiende eeuw werd daartoe behalve in 1779 ook in 1719 een telling van herbergen gehouden. De telling van 1719 bevat enkel namen van herbergiers en de ligging van hun herberg, terwijl de telling van 1779 ook de ouderdom van de herberg bevat, vermeldt of de herberg een vergunning had en een onderscheid maakt tussen 'herbergen' en 'brandewijnhuizen'. In combinatie met een landboek uit 1720 laten die tellingen toe een overzicht te krijgen van de Zwijnaardse dranklokalen.

De telling in Zwijnaarde in 1779 gaf volgend resultaat:

Dit is de lijst van alle herbergen, aubergiën en brandewijnhuizen die zich binnen de parochie van Zwijnaarde bevonden. 'Geformeert bij Bailliu Burgemeester en schepenen der zelfde parochie en om te voldoen aan den 2den artikel van hare Majt. Ordonanties de daete 21-7-1779.'

  1. Het 'Scheirken en alwaar uitsteekt " St Anthone'. Staande langs de groote heirbaan naar Gent een half kwartier van het dorp: wordt bewoond door Jan Huibrecht en met consent van den heere date 7-3-176

  2. De herberg het "Sceirs" (gemeentehuis) alwaar uitsteekt de "drij sleutels" (wapen van de gemeente) bewoont door Jan De Coninck wetende de vergaderplatse van de wethouders; staande langs de groote baan van Gent naar Zevergem omtrent 1 uur van de voorstad – dicht de dreve van het Kasteel der St. Pietersabdij heeft consent van den Heere becomme den 10-9-1708.

  3. D'Herberge het "Gouden Hoofd" bewoont door J.B. Van Oostende; staande op de dorpplaats heeft consent van den heere bekomen Kerstavond 1760.

  4. D'Herberghe "De Admirale" bewoont door Lieven Moentjes; staande langs de strate tegen de Schelde een weinig afgelegen van de voorgaende is van primordialen tijde geweest , herberghes onder van eenige permisse te commen doceren.

  5. Joseph Bohijn zijn huis staande "Hondelé" naar Severgem houdt herberghe bij consent van den heere : 4 – 4 – 1776.

  6. D'Herberghe "de hutsepot" staande op steenweg Gent – Audenaerde en de parochieweg van St Denijs. Bewoont door Mr De Geyter is geweest herberghe van primordiale tijde en men vindt geen consent.

  7. D'Herberghe "Het Hoedjen" bewoont door Dorus Bekaert; staande langs den steenweg van Gent op Audenaerde omtrent ¾ ure van de stad gent. Heeft consent van de heere becommen sedert Kerstavond 1705.

  8. Frans Bohijn omtrent de Kerke schonk in zijn huis en debiteert genever, geene consent van den heere maar met permisse van den Ompr. Du Provincale rechten tot Eecke om te verkopen bij groote maeten.

  9. Gilles Eggermont langs de Riviere de Schelde debiteert en schenkt genever zonder consent van iemand.

  10. D'Herberghe genaamd " De Klosse" staande langs de steenweg van Gent op Audenaarde, een ure van d'eerst genoemde stad, wordt bewoond door Jan Frans Van Gansbeirge, brandewijnstoker ende is van primordialen tijde herberghe zonder van consent te commen doceeren.

Aldus is de voorenstaande lijste geformeert en opgenomen bij Balliu en schepenen op 18/10/1779. Ondertekend door Petrus Sonneville – Joseph de Blauwe - Joans Goossens – JF Van Gansbeirge.

De term herberg duidde oorspronkelijk op een nachtverblijf, maar die betekenis raakte al in de middeleeuwen op de achtergrond. Een herberg was elk etablissement waar gegeten of gedronken kon worden. In de bronnen die voor Zwijnaarde bewaard bleven, werd meestal geen verder onderscheid gemaakt: drankhuizen van elk kaliber werden als herberg bestempeld. Enkel bij de herbergentelling van 1779 werd, zoals het edict dat gevraagd had, een onderscheid gemaakt tussen 'herbergen' en 'brandewijnhuizen'. In brandewijnhuizen was, zoals de naam al doet vermoeden, voornamelijk brandewijn of jenever te verkrijgen - het onderscheid tussen brandewijn, dat als basis druivenmoer heeft, en jenever, op graanbasis, werd zelden gemaakt; in de meeste brandewijnhuizen werd graanjenever geschonken. Het onderscheid tussen de herberg en het brandewijnhuis was ook maatgevend: 'goede' dranklokalen met een vergunning werden als 'herberg' bestempeld, 'slechte' etablissementen zonder vergunning werden 'brandewijnhuis' genoemd.

In 1719 waren er volgens bovenstaande lijst, acht 'officiële' herbergen op het grondgebied van Zwijnaarde. Aangezien we 'Het Scheirken' ook bij de herbergen mogen rekenen.

Omdat bij de telling van 1779 ook de ouderdom van de herberg moest aangegeven worden, kon men ook een meer gedetailleerd overzicht maken.

Uit de telling van 1779 blijkt dat er op het Vlaamse platteland gemiddeld een herberg per 90 inwoners was.

Het is vrij zeker dat het aantal herbergen per inwoner licht toenam doorheen de achttiende eeuw. Het is een trend die zich over het hele land manifesteerde en mee de oorzaak is van de verordeningen tot het tellen en beperken van de herbergen in 1779. De stijging wordt vaak door twee processen verklaard: ten eerste nam door de heropleving van landbouw en nijverheid in de achttiende eeuw de handel erg toe en daarmee ook het aantal reizigers. Die

moesten van onderdak voorzien kunnen worden. Ook als ze er niet moesten overnachten was de herberg voor hen een geliefkoosde plaats om deals te sluiten. Ten tweede trad verpaupering op bij heel wat kleine boeren en ambachtslieden, die tot loonarbeiders gereduceerd werden. Zij namen hun toevlucht tot de brandewijnhuizen: brandewijn bevatte immers een hoger alcoholgehalte voor eenzelfde prijs. Naarmate de bierprijzen stegen werd brandewijn bij de lagere klassen dan ook steeds populairder.

Herbergiers vestigden zich liever in een nabijgelegen parochie om te ontsnappen aan de strengere controle en hogere belastingen in Gent stad. Het is mee een verklaring voor het hoge aantal herbergen in Zwijnaarde: veel inwoners van Gent gingen op zondag in een herberg buiten de stad iets drinken, waar de prijzen lager lagen door de lagere belastingen.

Het grotere aantal herberg langs binnenwegen in 1779 lijkt dan op het eerste zicht wat vreemd. Wanneer een onderscheid gemaakt wordt tussen de brandewijnhuizen en gewone herbergen, valt op dat die eerste veel minder langs de grote wegen lagen.

Bij ons in Zwijnaarde zien we dat de herbergen en brandewijnhuizen verspreid liggen: Er is een langs de Schelde en een in de dorpskern. De herbergen liggen verdeeld op de weg van Gent naar Oudenaarde, of op weg van Zevergem naar Gent. De centraal gelegen herberg was 'Het Gouden Hoofd'.

(Naar info van E. De Keyser, E. Hofman en KU Leuven -Wordt vervolgd)