Wist-je-datjes en   weet-je-watjes

Wist-je-datjes en weet-je-watjes

uit de geschiedenis, cultuur en memorabilia

SPOT en BIJNAMEN van de GENTENAARS

Stroppendragers

Pesten is van alle tijden.

Het is zo dat de Gentenaars diep onder de indruk waren van die vernederende straf die Keizer Karel hen gaf, en ze hun schimpnaam 'stroppendragers' als een zware belediging opnamen. Daar probeerden ze dan ook wat aan te doen!

Zo werd er in juli 1540 aan de kerkdeuren en stadspoorten een officieel reglement uitgehangen, waarbij het verboden werd de spotnaam uit te spreken. Er stonden lijfstraffen op het uiten van de beledigende schimpnaam en men vindt in de oude annalen van ons strafrecht nog menig vonnis, uitgesproken tegen lieden die Gentse burgers voor 'stroppendragers' hadden uitgescholden.

In 1598 werd er nog een wever veroordeeld om in zijn hemd en op zijn knieën aan God, Heer en wet, vergiffenis te vragen omdat hij de Gentenaars met de spotnaam had betiteld.En het gebeurde niet zelden, dat Gentenaars en bewoners van andere steden na zo'n uitgesproken herinnering aan het drama van 1540, aan het vechten gingen.Tegenwoordig nemen de Gentenaars het niet zo nauw meer met die spotnaam, integendeel de meeste zijn er fier op. De Nederlandse schrijver- dichter Bredero zei ooit: 't Kan verkeren!

Neen, wel beschouwd, was het geen geval om mee te spotten. Het was absoluut geen grap, geen domheid, geen onnozele streek, waar de bewoners van de Arteveldestad hun spotnaam van 'stroppendragers' of ' stroppen' door verkregen, maar door een dramatische gebeurtenis die geheel in de lijn van de verworven vrijheden en voorrechten van die fiere Vlamingen lag.

Die tragische episode uit de geschiedenis van Gent was niets om mee te lachen of de draak mee te steken en we moeten ons de nogal ruwe zeden van die tijd indenken om te begrijpen, hoe andere Vlaamse gemeenten er toe kwamen de Gentenaars met hun miserie op de koop toe nog te bespotten. Tenslotte verdedigden de Gentenaars hun privilegiën tegen de potentaat, die de on-Gentse Gentenaar Keizer Karel was. Misschien was het verstandiger geweest mochten ze hebben toe gegeven voor het te laat was, want het is altijd kwaad geweest kersen te eten met de grote machtige heren. En Keizer Karel was op twintigjarige leeftijd de machtigste vorst van Europa. Daar hij zijn staten niet allemaal persoonlijk kon beheren, had hij zijn zuster, Maria van Hongarije aangesteld als landvoogdes der Nederlanden.

Het was inderdaad op grond van oude voorrechten dat de Gentenaars weigerden hun aandeel te betalen in een aderlating van 1.200.000 gulden die Keizer Karel van Vlaanderen eiste als bijdrage in de kosten van zijn oorlogen met Frankrijk. De Gentenaars hadden de kwestie voor de Grote Raad van Mechelen gebracht maar werden daar in het ongelijk gesteld. Ze wilden zich echter niet bij de uitspraak neerleggen en namen de wapens op. Een hunner dekens, welke hen tot rede wilde brengen en de raad gaf toe te geven, werd door hen naar het schavot geleid. Men weet hoe dit oproer in het bloed werd gesmoord. Keizer Karel verbleef toen in Spanje. Bij het vernemen van wat er te Gent gebeurde, werd hij woedend en verscheen op 15 februari 1540 in zijn geboortestad aan het hoofd van 10.000 ruiters ; hij was vergezeld van de landvoogdes Maria.

De opstandelingen, die men 'krijsers' noemde, werden toen door angst aangegrepen en smeekten om genade. Maar Karel V was niet te vermurwen. Hij beval de poorten te sluiten en alle wegen te bezetten.

Hij begon met dertig van de vooraanstaande burgers van de stad en zes man van elk ambacht, blootshoofds en in een boetekleed gehuld, en vijftig van de voornaamste oproerlingen, in hemd en met een strop aan de hals voor zich te laten verschijnen. Neergeknield voor de troon moesten ze de vorst nederig om vergiffenis smeken. Hij liet ze en twintig oproerkraaiers onthoofden en veroordeelde de stad Gent tot een onmiddellijk te betalen boete van 150.000 gouden kronen en een eeuwigdurende jaarlijkse betaling van 6.000 gouden kronen, onverminderd de som die ze in oorlogsheffing van 1.200.000 gulden moest bijdragen. Tal van burgers werden verbannen en hun goederen verbeurd verklaard.

Het historisch drama gaf dus werkelijk geen reden tot spotten, maar de Gentenaars kregen door de bewoners van andere steden met een zeker leedvermaak de nu nog bekende spotnaam van 'stroppendragers' toegekend.


De 'Heren van Gent'

'Heren van Gent' is een bijnaam die veel ouder en nog zeer weinig bekend is. 

De dichter Karel Ledeganck begon zijn dichtwerk aan Gent in zijn 'Drie zustersteden' met :

Gij zijt niet meer,

Gelijk weleer,

De grote wereldstad, die koningen deed beven;

Gij zijt niet meer dat leeuwennest,

Dat wijd geducht gemene best

Dat tot devolkren sprak, het hoofd fier opgeheven;

Niet meer de bakermat van Vlaanderens heldenmoed,

niet meer de zetelplaats van weelde en overvloed.

Inderdaad bezaten de Gentenaars een aangeboren trots, een fierheid waar de vorst rekening moest mee houden. Reeds in de tijd van Keizer Karel heette Gent 'de hoogste, edelste en machtigste stede van de Christenheid'. Lang vóór Keizer Karel zouden de Gentse schepenen zich de titel van 'heer' toegekend hebben, alhoewel zij daar het recht niet toe hadden; Een heer was minstens een ridder, een edelman.

Na de slag van Gavere in 1453, waar de Gentenaars verslagen werden, verscheen er een verordening waarbij het aan de leden van het gemeentebestuur verboden werd de titel van 'heer' te dragen. En toen sprak men nog slechts spottenderwijze van de 'heren van Gent'.

Andere spotnamen die de Gentenaars hadden.

De oudste spotnaam van de Gentenaars zal echter wel deze van 'meedrinkers' zijn., wat voor ons nu zoveel betekent als 'schuimers'! Maar 'Mee' of 'mede' is een soort van gegiste honingdrank, die nog bekend is. De Gentenaars dronken destijds nogal grote hoeveelheden van deze drank, en rond 1300 kregen ze de bijnaam van de West-Vlamingen!?

Een andere bijnaam van de Gentenaars, die in de 14de eeuw bekend was, is deze van 'klauwaards', een benaming die ze van de Bruggelingen kregen omdat zij leeuwenklauwen op hun kleed droegen. . De witte leeuwenklauwen op een zwarte ondergrond vinden we nog terug in het wapen van Gent. De Bruggelingen droegen lelies als aanhangers van de Franse koningen en werden daarom 'leliaards' genoemd

Daarmee is echter de lijst van de bijnamen die de bewoners van de Arteveldestad in de loop der tijden droegen nog ver van volledig. Van de spotnaam 'pijpkaneeleters' is de oorsprong zoek geraakt, evenals het ontstaan van de benaming 'stampers' en van de schimpnaam 'schouwvegers'. Verder sprak men in de 15de eeuw van 'muiters', 'pieters', 'kerels', 'vileins' en crabbenisten', een bijnaam voor de protestanten. Een andere bijnaam van de Gentenaars die ook in het verleden ligt, was deze van 'mammeloekers', een spotnaam die ze ontleenden aan een beeldhouwwerk dat boven de poort van de oude gevangenis stond en nog staat.

E. De Keyser